Geloofsverdieping door vervolging
Vervolging en volharding
Navigeer snel naar: Dag 1 | Dag 2 | Dag 3 | Dag 4 | Dag 5
Dag 1
Vervolging is van alle tijden. En ook van allerlei geloven en overtuigingen. De Bijbel geeft ons belangrijke handvatten om met (geloofs)vervolging om te gaan.
Jezus leert Zijn volgelingen dat ze ‘gelukkig’ zijn, als ze met beschimping en haat te maken krijgen. Dat is stevige taal. Maar Hij kan het zeggen, omdat Hij ons is voorgegaan. Hij weet wat het is om mee te maken wat wij meemaken. En het levert op z’n minst op twee punten vrucht op.
Allereerst bevestigt het je van je identiteit. Het laat zien dat je van Jezus bent, dat je bij God hoort en dat Hij je Vader is. Dat niets je los kan maken van jouw Schepper, die zich over jou ontfermt en die zegt dat jouw naam in Zijn handpalm geschreven staat. Als een Herder zorgt Hij voor je; het is geen vraag meer of je bij Zijn kudde mag horen.
En ten tweede maakt het jou (en je omgeving) heel duidelijk dat je hier op aarde pelgrim en vreemdeling bent, op weg naar een beter vaderland. Als je te maken krijgt met spot en buitensluiting, dan is dat – paradoxaal genoeg – een bevestiging van jouw identiteit in God, je hemelse burgerschap. Inderdaad, je ‘hoort hier op aarde niet thuis’. Je bent onderweg naar iets beters en je zult daar beloond worden, zegt Jezus. Reden om een dankbaar te zijn dus.
Bijbel OT: Psalm 23
Bijbel NT: Lucas 6:20-23
Dag 2
verhaal waar Mozes geroepen wordt om het volk Israël te bevrijden uit Egypte.
Het roepen tot Hem en de jammerklacht die onze broeders en zusters in de vervolgde kerk en die wij uiten, blijven níet onbeantwoord. God beantwoordt ze wellicht niet één voor één, al die vragen, maar Hij geeft iets veel groters: Zichzelf. De Ik Ben en Ik Zal Er Zijn (vers 14). Het vervolg van het verhaal laat zien dat het daarna niet allemaal ‘koek en ei’ is: de Israëlieten krijgen het in eerste instantie zelfs zwáárder te verduren (en moeten naast stenen bakken ook stro verzamelen). Maar als die uittocht er na de tien plagen dan is, blijkt dat God méé gaat. Bij de Rietzee (Exodus 14) wordt het alsnog heel spannend, maar de wolkkolom (dag) en vuurkolom (nacht) tonen Gods aanwezigheid bij Zijn volk.
Het betekent dat we er goed aan doen om onrecht aan de kaak te stellen, maar het laat ons vooral zien dat God ons niet persé voor verdrukking behoedt, maar Zichzelf geeft als antwoord op onze verdrukking. En daarin met ons mee kan lijden. In het Nieuwe Testament uit zich dat in de komst van Gods eniggeboren Zoon, Jezus de Here (Johannes 3:16). Die geleden heeft (zoals wij lijden) en stierf. Maar Goddank opstond uit de dood, waardoor die dood haar kracht verloor. Toen voor Jezus en nu voor onze broeders en zusters in de lijdende kerk en ook voor ons.
Bijbel OT: Exodus 3:7-14
Bijbel NT: 2 Korinthe 12:10
Dag 3
Paulus is iemand die weet waar hij over praat. Hij is zélf een vervolger geweest en wilde de zich ontwikkelende gemeente van Jezus Christus een halt toeroepen. Maar God greep in zijn leven in en onderweg naar Damascus werd Paulus stilgezet.
Van een vervolger werd hij een prediker… die zélf met vervolging te maken kreeg. Paulus kent de klappen van de zweep, letterlijk. Hij heeft ze gehad en je kunt hem niet betichten van ‘makkelijk praten’, als hij anderen oproept om te volharden en vreugdevol te zijn in het lijden. Maar ook figuurlijk kende hij de klappen van de zweep: het leven als christen is geen platgetreden paadje, geen ‘snelweg’ naar de hemel. Het is een worsteling met jezelf en met de wereld waarin je leeft, waarbij satan, Gods tegenstander, ook nog eens als een briesende leeuw tekeergaat. In de brief aan de gemeente van Rome spreekt Paulus onder meer over de strijd tegen zijn eigen ik. Wellicht is die nog groter dan de strijd tegen de wereld om ons heen.
In Romeinen 7 roept hij het uit: ik ben een ellendig mens, die verkeerde dingen doet en daar zelfs een wetmatigheid in bespeur bij mezelf. Dat wil ik niet! Wie kan me hiervan bevrijden?
Gelukkig komt dan Romeinen 8, waarin hij zegevierend zingt over de overwinning die Jezus voor hem behaalde en waar hij in mag delen. Als je ogen gericht zijn op Jezus, op het Lam van God, dan kun je de wereld aan ook al word je gedood en afgevoerd als schapen voor de slacht (Romeinen 8:36). Je zegeviert glansrijk, dankzij de God die je de overwinning geeft.
Dat kan je natuurlijk alleen maar zeggen als je weet dat je leven hier op aarde een pelgrimstocht is. Dat je vreemdeling bent en op doorreis. Tegelijk is het een Bijbelgedeelte wat je regelmatig mag lezen, al is het alleen al om in herinnering te roepen wat God voor je gedaan heeft. Om helder te krijgen en te houden dat niets, maar dan ook echt niets… ons kan scheiden van de liefde van Jezus Christus, onze HEER, die Zijn leven voor ons gegeven heeft. Wat bijzonder!
Bijbel OT: Daniël 3:16-18 en 28
Bijbel NT: Romeinen 8:31-39
Dag 4
Als je leven ontwricht lijkt te zijn en je op een spoor bent terecht gekomen waarvan je je kunt afvragen hoe het ooit afloopt, wat doe je dan? Je kunt leren van Paulus, die per schip onderweg is naar Rome. Paulus is op dat moment een gevangene, samen met een grote groep anderen. Er zijn maar liefst 276 mensen aan boord. Als ze vanuit een haven verder willen varen, zegt Paulus dat het gevaarlijk is omdat het winter- en stormseizoen eraan komt. Maar de hoofdman van de soldaten (die de gevangenen moesten bewaken aan boord) gelooft Paulus niet en stelt meer vertrouwen in de kapitein. Dus varen ze op zijn commando wél uit.
Ze komen in een geweldige storm terecht. Volgens de Bijbel waren dagenlang de zon noch de sterren te zien (en die waren belangrijk om richting te bepalen!). Uiteindelijk verliest iedereen elke hoop op redding. Bijna twee weken lang wordt er nauwelijks gegeten, wordt er lading overboord gezet (zodat het schip lichter wordt) en roepen allerlei mensen hun eigen goden aan. En dan lezen we dat Paulus het woord neemt, uitlegt dat ze niet hadden moeten uitvaren, maar ook dat God hem in de nacht iets heeft duidelijk gemaakt: níemand zal verdrinken. En hij concludeert: Houd dus moed, mannen, want ik stel vertrouwen in God en verwacht dat het zo zal gaan als me gezegd is. We zullen stranden op een of ander eiland. (Handelingen 27:25,26) .
Waarschijnlijk was Paulus de enige christen aan boord van het schip, met vooral Joodse medereizigers en Romeinse soldaten. Wat kun je in zo’n situatie? Misschien niet veel. Maar wat wel kan, dat doet Paulus: getuigen van de zekerheid die in hem is.
Daarbij laat hij zich niet verleiden tot een detailoverzicht van hoe het allemaal zal gaan. ‘Een of ander eiland’, zegt hij. Het leven is te onzeker om precies te weten hoe de weg zal lopen. Maar er ís zekerheid.
En vervolgens roept hij de opvarenden op te eten en te drinken, want straks moeten ze wellicht zwemmen. Met andere woorden: je moet praktisch aan de slag. Doen wat je wél kunt doen. En vervolgens gelovig afwachten op Gods doorslaggevende werk.
Vervolgde broeders en zusters hebben dit al wel geleerd in hun leven; nu jij en ik nog.
Bijbel OT: Psalm 31:15,16
Bijbel NT: Handelingen 27:13-26
Dag 5
Het is één van de dingen de we daadwerkelijk kunnen leren van broeders en zusters in de lijdende kerk: het bidden voor en zegenen van je vervolgers als dé manier om met hun vijandschap om te gaan. In de kerk waar ik voorganger ben hebben we een gouden regel als het gaat om kritiek en feedback op een ander hebben: ga eerst eens een maand voor die persoon bidden en hem of haar zegenen, en bekijk daarna of het nog nodig is om hem of haar met zijn of haar gedrag te confronteren. We hebben al heel wat getuigenissen gehoord van mensen die vervolgens als antwoord op het gebed zagen dat én de persoon waar ze kritiek op hadden én zijzelf door het bidden en zegenen veranderd zijn.
Je kunt het kwaad bestrijden door er tegen op te treden. En soms is dat hard nodig en goed om te doen. We worden er in de Bijbel toe opgeroepen en mogen stáán voor gerechtigheid en eerlijkheid. We hebben een geestelijke strijd te voeren, zo eenvoudig is het.
Maar er is ook een andere manier om met het kwaad en vijandschap om te gaan. En dat is: goed doen. Zóveel goed doen dat het kwaad niet meer zichtbaar is. Als het ware bedekt wordt door het goede. En dat is waar Paulus in Romeinen 12 toe op roept. Zegen je vervolgers en: laat je niet overwinnen door het kwade, maar overwin het kwade door het goede (vers 21).
Opnieuw geldt: van Paulus kun je niet zeggen dat hij ‘gemakkelijk praten’ heeft. Hij is werkelijk degene die weet waar hij over spreekt. En hij geeft ons een uitweg in ons ‘denken’: het is namelijk niet zo dat we hiermee het kwaad wegstoppen en onbestraft laten. Het is anders: de vergelding laat je over aan de Heer. De Schepper. De God van hemel en aarde. Hij zal je wreker zijn. Dat is een geruststellende gedachte. Dat je ‘vijanden’ in de handen van de rechtvaardige, liefdevolle en genadige God vallen. Hij weet wel hoe Hij daarmee om moet gaan. Laat dat je troosten en richt je ondertussen op wat jij kunt doen. Om Anne van de Bijl te citeren: ‘Je vijanden, religieuze fundamentalisten… daar moet je naar toe gaan. Die moet je liefhebben. Die moet je omhelzen. Want om te schieten heb je afstand nodig.’
Bijbel OT: Psalm 7:9-12
Bijbel NT: Romeinen 12:14-21